subsidiënten | colofon

Tagcloud: UIT / AAN

Kiosk 3: HANNE

| 2012-04-12 14:39:51

KIOSK 3: HANNE
(OPEN SINCE 2012)

PUBLIEKE RUIMTE AAN DE KUST / COASTAL PUBLIC SPACE
Van wie is de zee? Projecten over toe-eigening en wonen in een toeristisch kustgebied met jaarlijks 12 miljoen bezoekers. Over de invloed van veranderingen aan zee op mensen, leefgemeenschap en leefomgeving.
To whom belongs the sea? Projects on appropriation and living in a coastal tourist area with 12 million visitors each year. About the influence of coastal changes on people, communities and environment.

M.m.v. / Participants: Rob te Riet, familie Tintelo, Vesta Kroese, Janine Schrijver, Francois Lombarts, Nathalie Fixon & Nadine O'Garra, Karel Kulk, familie Fehling, Satellietgroep, Bram Esser, familie Pronk, Bunkermuseum, David Horvitz, Theo Mahieu, Fabrice Schomberg, Floris Scheplitz.



Verhalen van Scheveningers / Narratives by Scheveningers.
Filosoof/publicist Bram Esser heeft als artist in residence van Badgast in 2010 een blog over zijn onderzoek naar ‘uitburgeren aan zee’ bijgehouden. Hij heeft voor deze tentoonstelling een vijftal karakters met vijf verhalen uitgewerkt, voor elke kiosk één: Adama, Immetje, Hanne, Fonger en Rob.
www.bramesser.com

Meer verhalen / More narratives:
We zijn met zand tussen onze tanden geboren.
ADAMA
IMMETJE
FONGER
ROB

Lees hier het verhaal van Hanne / Read the narrative of Hanne here:
 

 

EN

‘It must have been in 1959 that we discovered the bunkers. We lived on the Sportlaan, where the tank ditch, dug by the Germans to stop the Allies, must have run right past. My father was in the resistance and traced collaborators, something he never talked about. However, my grandfather did talk about the war. He explained about that tank ditch and how Scheveningen used to be ‘Sperrgebiet’ during the war and you were not allowed access.
One day, someone told the story of how he had found a hole in the ground you could crawl into and you could enter a kind of corridor. That triggered it all, because at that time we sensed that there might be entire cities underground. We became keen to recognize signs that might indicate the presence of bunkers. Sometimes you could discover a corner of concrete inside a rabbit hole, but there are also certain hills that might indicate this. Gradually you develop a feeling for it.’

NL

'Hanne’s Bunkerboek' door Bram Esser

Hanne Graat (1947) noemt zichzelf geen Scheveningse, maar ze heeft wel een band met de zee en ze is in de buurt opgegroeid. Ze woont inmiddels in Zandvoort. Toen in Scheveningen op Open Monumentendag een aantal bunkers opengesteld werd voor het publiek, moest ze denken aan haar jeugd. Hanne heeft als kind veel tijd doorgebracht in de Scheveningse duinen. Ze vertelde de gids over haar eigen fascinatie voor Duitse bunkers en het feit dat ze hier vroeger zelfs een plakboek over had gemaakt. Via deze gids kwam ze in contact met de Haagse Bunkerploeg, die in Scheveningen een bunkermuseum runt en zeer geïnteresseerd was in haar foto’s, kaartjes en omschrijvingen.

Hanne: ‘Het moet 1959 zijn geweest dat we de bunkers ontdekten. We woonden aan de Sportlaan, waar de tankgracht, gegraven door de Duitsers om de geallieerden tegen te houden, ooit vlak langs heeft gelopen. Mijn vader had in het verzet gezeten en spoorde collaborateurs op, maar daar praatte hij niet over. Mijn opa praatte wel over de oorlog. Hij vertelde over die tankgracht en over het feit dat heel Scheveningen ‘Sperrgebiet’ was en dat je daar niet mocht komen. Dat vonden we heel spannend natuurlijk, want de duinen waren zo ongeveer onze achtertuin en nog steeds verboden gebied. Wij kenden een plek waar je gemakkelijk over het prikkeldraad kon klimmen en dan kon je meteen wegduiken achter een duin. Het was spannend want je wist dat daar de “koddebeier” rondliep. Dat is een oud begrip voor politieman, ik weet ook niet waarom we hem zo noemden. We waren als de dood voor de koddebeier en vooral voor zijn herdershond. Op een dag kwam iemand vertellen dat hij iets gevonden had, een gat in de grond waar je in kon kruipen en dat je dan uitkwam in een soort gang. Toen is het allemaal begonnen want we hadden het gevoel dat er hele steden onder de grond moesten zijn. We werden gespitst op het herkennen van signalen die op de aanwezigheid van bunkers zouden kunnen duiden. Soms zag je een hoekje beton in een konijnenhol, maar er zijn ook bepaalde heuvels waar je het aan kan zien. Je gaat er langzamerhand een gevoel voor ontwikkelen. Die jongens hebben dat vandaag de dag ook. Weet je nog toen wij meewaren en dat de bunkerkoning op de meter nauwkeurig wist waar gegraven moest worden? Ik vond dat ongelofelijk in het pikkedonker en hij was er al in geen jaren meer geweest.
Ter hoogte van de Savornin Lohmanlaan hebben we de meeste bunkers gevonden. Soms waren de ingangen dichtgemetseld en moesten ze opengemaakt worden en dat deden we dan met de hand, met een hamer en een beitel. We losten elkaar af. Zo zaten we na schooltijd in de duinen en niemand die ons iets kon maken. De een bikte, de ander zat op de uitkijk en de derde, die maakte huiswerk. Ik herinner me vooral de rust, het kon lang duren voordat het gat groot genoeg was en ondertussen genoot je van de volmaakte rust in het duinzand.
Hoe groter het gat groeide, des te meer ook de spanning en de verwachtingen toenamen van wat we aan zouden treffen. We zochten naar een schat, denk ik, zonder daar hele specifieke ideeën over te hebben. Er zou een gang moeten zijn die van Scheveningen naar Hoek van Holland zou lopen en we fantaseerden over complete ondergrondse snelwegen en nog ingerichte bunkers, die we zouden aantreffen als gezellige woonkamers. Er schijnen wel stukken te zijn geweest waar auto’s konden komen, maar natuurlijk geen tweebaansweg. Later, rond 1964 en 1965, zijn we echt serieus onderzoek gaan doen, in onze ogen dan. We hadden een touw bij ons met knopen zodat we afstanden konden meten en we hadden een geodriehoek met twee latjes die je kon scharnieren als de wijzers van een klok. Daarmee konden we de hoeken van de gangen en bunkerkamers meten. Vervolgens maakten we een plattegrondje, eerst in het klad en later netjes. Als er dingen in de krant stonden over bunkers dan knipten we dat uit. Dat waren vaak de meest idiote verhalen over Duitsers die twee jaar na de oorlog nog gevonden waren door de Russen. Ze hadden opgesloten gezeten en kwamen schijnbaar als halve dieren weer naar buiten, dat soort verhalen waren vlak na de oorlog vrij gebruikelijk. Wat er van waar is weet je nooit want het speelde zich af achter het IJzeren Gordijn, maar het voedde in elk geval onze fantasie. Soms kwamen we ook wel anderen tegen in de bunker en dan schrik je je dood natuurlijk, want dan had je elkaar al lopen opnaaien over het vinden van dooie Duitsers ofzo en dan bewoog er ineens iets. Onze grootste angst was om opgesloten te raken in een bunker. Dat de gemeente de boel dichtmetselt terwijl jij er nog inzit.
Ik had zo’n Agfa-cameraatje. Een Agfa Isola. Daar gingen dan zes bij zes filmpjes in met twaalf op een rolletje. Ze waren natuurlijk heel duur en dat moesten we van ons zakgeld kopen, dus we bepaalden van tevoren welke foto’s we nodig hadden om het verhaal van de bunker te vertellen. In het bunkerboek zijn enkele lege plekken omdat we er niet meer aan toe waren gekomen een foto te maken, of omdat de bunker inmiddels gesloopt was. Ik denk dat we zo tot ons zeventiende, achttiende heel fanatiek zijn geweest, daarna gingen we wat anders doen. Maar een tijdlang hebben we het heel spannend gevonden en ik denk ook dat het een escape was van de stress van school. Als we een mooie bunker gevonden hadden waar we vaker geweest waren dan beschouwden we dat als ons huis. Het was een plek waar we heen konden en die van ons was. We hadden ook een test om te bepalen of het nog steeds van ons was, dan legden we een kwartje in een duinpan en als dat kwartje er nog lag dan wist je: hier is nog niemand geweest. Telkens als ik een bunker binnenging gebeurde er iets met me, ik had het gevoel dat ik een tijdreis maakte en dat daar aan het einde van de gang iets van de Tweede Wereldoorlog gevoeld kon worden. Daarbinnen is al die tijd niets gebeurd, dat weet je zeker. De tijd heeft er stil gestaan en de temperatuur is ook constant in een bunker, altijd rond de elf graden, dat is het fascinerende aan dat soort ondergrondse plekken. Een bunker is gebouwd om je te beschermen en het geeft echt een veilig gevoel.
Soms werkte het heel vervreemdend als geluiden van buiten naar binnen drongen. Je hoorde een wandelaar, maar zag hem niet. Scharrelende geluiden, van aarde, voetstappen of een slepende wandelstok terwijl jij je ver weg waant in je eigen verduisterde fantasiewereld.’

Enkele dagen nadat ik Hanne heb ontmoet in Scheveningen, spreek ik weer met haar af in Amsterdam om het bunkerboek te bekijken. Hanne is hier om haar fiets te laten nakijken want ze wil deze zomer via Parijs naar de mediterrane kust fietsen.
‘Vorig jaar heb ik veel door Duitsland gefietst, langs de Donau. De Duitsers hebben het fietsen ontdekt en dat pakken ze dan meteen goed aan. Je kan overal komen.’
In het café op perron 2b waar we afspreken zit een hele grote kaketoe op een stok. Hij is helemaal wit en schraapt zo nu en dan op angstaanjagende wijze zijn keel. We bestellen koffie en Hanne legt een bruine plastic multomap op tafel: het bunkerboek.
‘Ik bewaar het als herinnering aan die periode in mijn leven, maar ik kan er zelf niet goed meer naar kijken. Het is zo deftig opgeschreven en ik weet ook nog wel dat ik toen dacht: dit is mijn cadeau aan de wereld. Je mag het zo lang lenen als je wilt, ik krijg het wel een keer terug.’
Op het eerste blad lees ik dat dit bunkerboek het eerste zou moeten zijn in een reeks van acht.



‘Ik heb er uiteindelijk eentje gemaakt, de eerste, maar ik nam het heel serieus,’ zegt Hanne. ‘Het opmeten en het fotograferen van de bouwnummers, ik ken uit die tijd niemand anders die het deed. We waren ook maar met zijn drieën en nu met dat internet zie je dat het is uitgegroeid tot een ware bunkerbeweging. Toen ik met de Haagse Bunkerploeg in contact kwam heb ik mijn foto’s gedigitaliseerd en ze vanaf Kijkduin tot aan het Zwarte Pad online gezet. Elke keer een aantal. Dat was heel leuk, al dat commentaar dat je dan krijgt en de reacties op foto’s en plattegrondjes.’



‘Toen ik was aanbeland bij het bunkercomplex van de Lindoduin, gebeurde er iets bijzonders, dit hadden ze nog nooit gezien. Het bleken unieke beelden te zijn, niemand had daar foto’s van, laat staan plattegrondjes. Ze hebben daar nu zo’n vreselijke flat neergezet. “Mijn bunkerhart bloedt,” schrijft iemand op het forum, naast de foto van de sloop.’
We bladeren nog wat door het boek en dan is het tijd om te gaan. Bij het afscheid nemen zegt Hanne: ‘Met dit boek zijn mijn ouders naar een psychiater gegaan. Ze vonden niet dat ik goed presteerde op school en dat was ook zo, school interesseerde me niets. Mijn ouders vonden deze liefde voor Duitse bunkers abnormaal. Maar de psychiater maakte zich geen zorgen. Toen hij het boek zag, zei hij: “Hanne kan wel wat.”’

In de trein terug naar Den Haag blader ik door het bunkerboek. Pagina’s lang wordt er in getypte zinnen uitgelegd hoe je door de bunker beweegt en wordt er gespeculeerd over wat de betekenis zou kunnen zijn van verschillende gangen. De foto’s zijn langzaam aan het vergaan. Op een foto waarop twee kinderen staan, aan het einde van een gang, zijn de gezichten niet goed meer te zien, overbelicht waarschijnlijk en daarna opgelost in de tijd. Hanne heeft geen contact meer met haar voormalige bunkervrienden had ze verteld.
Net als Hannes psychiater jaren geleden ben ik ook onder de indruk. Het is ontroerend in de pijnlijke nauwkeurigheid en de bijna ambtelijk taal waarmee het avontuur dat ze in de bunkers beleefd moeten hebben is geboekstaafd. De bunkers die in het boek beschreven worden hebben namen als ‘De Rode F’, ‘De Basaltbunker’ en de ‘H’ en natuurlijk de ‘Bunkers van de Lindoduin’.
Aan ‘De Rode F’ wordt zeer veel aandacht besteed. ‘De bunker “Rode F” werd voor het eerst in het voorjaar van 1959 door mij, samensteller van dit bunkerboek, betreden. De ingang, die ik toen vond bestaat helaas nu niet meer, want hij is later dichtgegooid. Dat was in 1961,’ lees ik. 
Hanne vond deze eerste ingang de mooiste die ze ooit in een bunker heeft gezien. Waarom dit zo is en wat er nou precies mooi kan zijn aan een bunkeringang wordt niet duidelijk, maar dat doet er niet toe.

Als ik door het boek blader valt elke keer opnieuw mijn blik op de foto van  figuur 88. Daarop is een deel van de geschutskoepel te zien. Het is bijna alsof de onscherpe voorgrond van zand en aarde als vanzelf overgaat in de lucht, waar dreigende wolken zich samenpakken. De bunker bevindt zich hier tussenin, als een bemiddelaar tussen hemel en aarde. Dit is wat Hanne in haar boek opmerkt over deze bunker, die de ‘8595’ wordt genoemd: ‘De 8595 is een zeer bijzondere bunker, wat te zien is op de foto van figuur 88, en was gebouwd om de zee en de lucht met een kanon te kunnen bestrijken.’



De vloeistof die uit een inkeping van het dak lijkt te lopen is waarschijnlijk water, maar het roept associaties op met een verwonding; het is een bloedende bunker die op het punt staat gesloopt te worden.
Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar het bunkerboek komt mij voor als het kunstwerk van iemand die niet alleen een ondergrondse wereld in kaart heeft proberen te brengen, maar ook een ondoorgrondelijke wereld die persoonlijk van aard is; het ontdekken van ondergrondse gangen moet verbonden zijn geweest met een periode in het leven van de maker waarin ze ook moest ontdekken wie ze zelf was of wilde worden.



bg5.jpg
water artists was with new project from zandmotor artist zee sea dat scheveningen badgast research coastal satellietgroep art cultural